Het was in die dagen dat een kwade geest over de economie van het land waarde. Boer Gerrit wist als geen ander dat goede en kwade geesten elkaar regelmatig afwisselden. In al zijn jaren als kleine veehouder had hij dat al zo vaak zien gebeuren. Maar de kwade geest die nu bezit had genomen van het land, was wel heel hardnekkig. Zoals inmiddels bij alle burgers, boeren en buitenlui in het land, zat ook bij Gerrit zijn humeur al tijden lang onder het absolute nulpunt. Chagrijnig liep hij over zijn land en uit pure baldadigheid pakte hij een puntig takje en stak het in een grote uitgedroogde koeienvlaai. Terstond ontsnapte een dichte gaswolk uit de opening die Gerrit creëerde in de korst van de vlaai. Geschrokken stapte hij achteruit. Dit had hij nog nooit meegemaakt.
Gerrit zag de gaswolk langzaam oplossen en toen die volledig was verdwenen stond daar voor hem ineens een klein geelgroen gekleurd mannetje dat hem dankbaar aankeek.
‘Ik ben een grasduiveltje’, zei het mannetje. ‘Wij wonen in sappige grasweiden. Maar als we niet goed opletten worden we vertrapt of, zoals ik, gevangen door een ontlastende koe. Ik had hier nooit meer op eigen kracht uit kunnen ontsnappen. Jij hebt dus mijn leven gered en daarvoor ben ik je dankbaar. Vertel me je problemen en ik zal ze voor je oplossen.’
Met open mond had Gerrit het verhaal aangehoord. Hij had wel eens vreemde verhalen gehoord over geesten in flessen en lampen die wensen in vervulling lieten gaan. Maar je problemen laten oplossen door een duiveltje uit een koeienvlaai was wel heel eigenaardig. Maar, zo dacht Gerrit, niet geschoten is altijd mis. En hij vertelde in geuren en kleuren alle problemen die de kwade geest veroorzaakte. Het duiveltje luisterde aandachtig en het deed Gerrit goed eindelijk eens gehoord te woorden.
‘Weet je’, zei het duiveltje toen Gerrit eindelijk uitgesproken was, ‘wat jij nodig hebt is een achterban. Met een achterban wordt je sterker.’ Met die woorden stak het duiveltje zijn armpjes in de lucht, het sprak wat bezwerende woorden en loste vervolgens weer op in een gaswolk. Gerrit keek het wantrouwend aan.
‘Ik word weer genaaid’, snoof hij verbolgen. Maar daar vergiste hij zich in. De gaswolk drong via zijn neusgaten naar binnen en het duiveltje nam bezit van Gerrits geest. Het effect was direct merkbaar. Gerrit voelde de lust opkomen om anderen deelgenoot te maken van zijn problemen. Midden in het weiland begon hij te oreren. De koeien in de weiden spitsten hun oren. Daar stond hun baas te roepen en hij sprak ineens hún taal.
‘We moeten die kwade geest verslaan’, loeide Gerrit. ‘Hij laat alsmaar meer van die schapen en geiten op onze landerijen.’
De koeien loeiden instemmend terug en schaarden zich rond de orerende Gerrit. Gerrit voelde zich direct gesterkt en besloot het land in te trekken om zijn achterban uit te breiden. En zo trok hij door het hele land en bij elk weiland waar hij kwam loeide hij over het onrecht van de kwade geest en diens achterban van schapen en vooral geiten. En almaar groeide zijn aanhang, die ook steeds harder mee ging loeien.
Gerrit ging door tot hij bij het paleis van de regenten was aangekomen. Daar hield hij halt. Hij stak bezwerend zijn handen in de lucht en zijn immense achterban hield de adem in. Gerrit ging de regering toespreken en hij zou er voor zorgen dat hij, gedragen door al hun stemmen, de nieuwe regent zou worden. Dan zouden alle problemen opgelost worden.
‘Landgenoten’, begon Gerrit zijn oratie, ’het gaat slecht met ons. En dat komt door die kwade geest. Die geest heeft bezit genomen van het regentenpaleis. Hij laat almaar meer schapen toe. En wat nog veel erger is, al die criminele geiten. Die mekkeren iedereen uit. Ze voeren niets uit en vreten alles op. Als het groene gras niet genoeg is voor ze, vergrijpen ze zich aan onze kleren en zelfs onze schoenen zijn niet veilig voor dat criminele geteisem.’ Zo loeide Gerrit nog even door en zijn aanhang begon steeds harder mee te loeien. De regenten in het paleis keken met bleek gelaat toe. Ze konden niet anders, het was onmogelijk om boven het geloei uit te komen.
‘Landgenoten’, ging Gerrit onverdroten verder, ‘willen jullie meer of minder geiten?’
‘Minder, minder, minder’, loeide de menigte.
Dat was het moment waarop het grasduiveltje het genoeg vond. Natuurlijk was hij Gerrit dankbaar, maar uiteindelijk had hij geen hekel aan de geiten. Ze vertrapten hem niet en er was ook nog nooit een grasduiveltje gevangen in een geitenkeutel. En dus verliet hij de geest van Gerrit, zoals hij hem ook was binnen getreden, via de neus.
Gerrit hield terstond op met loeien en staarde onwezenlijk naar het paleis. Wat doe ik hier?, dacht hij. En wat moeten al die koeien daar? Hij liep vervolgens naar het dichtstbijzijnde station en keerde terug naar huis. Ook de koeien taaiden af, nu niemand meer hun taal sprak. En na verloop van tijd werd ook de kwade geest verdreven, zoals dat altijd gebeurt. En alles werd weer normaal.
De moraal van dit verhaal: ‘Laat je nooit verleiden door een koeienvlaai.’