De protagonisten

Midden in de woestijn rijdt een Volkswagen polo, door het rulle zand. Duintop op en duintop af. Vreemd? Niet als je bedenkt dat Bert Alledaags achter het stuur zit. Bert is een veelgevraagd protagonist voor nietszeggende romans. Hij wordt daar goed voor betaald, maar dat mag ook wel. Het is doodsaai werk. In de nietszeggende romans die Bert beleeft, gebeurt nooit iets bijzonders. Het zijn vertellingen over het dagelijkse leven van de gewone man. Niemand leest de verhalen. Geen mens is geïnteresseerd. Toch is Bert voor zijn werk al op vele plekken op aarde geweest, van Abbekerk tot Peking. Ook in Peking leven tenslotte gewone mensen met een gewoon dagelijks leven.

En zo rijdt Bert nu in zijn gewone-mensen-auto dwars door de Sahara. U en ik hoeven dat niet te doen. We zouden in mum van tijd vast staan in een zandheuvel, omringd door woestijnrovers, wilde beesten en krijsende eeuwenoude mummies wiens slaap we verstoorden. Maar bij Bert gebeurt dat niet. Hij sukkelt rustig verder in het polootje. Hij nadert een bloeiende oase en besluit daar in te rijden, voor een drankje en een warme prak met appelmoes en een kers. Bert doet natuurlijk wat ieder ander gewoon mens doet: werken, eten, drinken, plassen, poepen, slapen, niets van dat al is hem vreemd.

Maar dan, net op het moment dat hij de oase in wil rijden, lost deze op in lucht. Het was een luchtspiegeling. Verheugd kijkt Bert op, een brede glimlach siert zijn gelaat. Er gebeurt iets! Een luchtspiegeling, dat zou hem anders nooit zijn overkomen. Hij ruikt een vreemde lucht. Dat moet de lucht van spanning en avontuur zijn denkt hij. De enige lucht die ik niet ken. En dan boort de nog altijd voortsukkelende polo zich in een gemeen zandduintje. Bert gooit de wagen direct in zijn achteruit en geeft vol gas. De motor giert, grote wolken zand stuiven weg onder de wild ronddraaiende banden. De polo geeft geen zier, muurvast in het zand. Grote opwinding maakt zich van Bert meester. Dit overkomt gewone mensen toch niet? Dit moet een avonturenroman zijn.

Bevend en trillend van de sensatie stapt Bert uit zijn auto. Daar staat hij dan, midden in de Sahara met autopech. Het avontuur is begonnen. Laat de monsters en de mummies maar komen. Ik wil het meemaken, denkt Bert. Maar behalve Bert, de auto, de brandende zon en kilo’s zand is er verder niets. En er komt ook niets. Bert wacht gelaten de avond af. De zon verdwijnt, maar geen mummie verschijnt. Zijn grote opwinding is al weer verdwenen en zijn humeur daalt naar een dieptepunt. Boos begint Bert in zichzelf te mopperen. Geen zware woede uitbarsting, dat past een gewone man niet. Maar dan ineens overstemt een bulderend geluid Bert’s binnensmondse gemurmel.

‘Bert, Bert, wat ben je aan het doen?’

Verschrikt, maar ook verheugd kijkt Bert om zich heen. Waar komt die stem vandaan? Gaat het avontuur dan toch verder?

‘Wawawaar bent u?’, stamelt hij.

‘Hier Bert, hier ben ik.’ Bert buigt zijn hoofd naar links en naar rechts, hij tuurt in de verte en kijkt achter zich. Maar hij ziet helemaal niets.

‘Hier ben ik. Kijk dan boven je, sukkel’, snauwt de stem nu. Bert kijkt omhoog en ziet hoog in de lucht een soort van projectie ontstaan. Alweer een luchtspiegeling? Nee, dat is niet waarschijnlijk, luchtspiegelingen maken geen geluid. De projectie vormt zich tot de vage contouren van een moderne bureautafel en daarachter ziet Bert een indrukwekkende gestalte zitten met een computerscherm en een tablet.

‘Ah, nu zie ik wat, maar wie bent u? Wat wilt u dat ik doe?’ Bert voelde de sensatie weer opkomen. Waar zou dit avontuur hem gaan brengen? Wat zal die vreemde snuiter daar in de lucht van hem willen?

‘Wie ik ben? Dat zal ik je vertellen mijn beste Bert. Ik ben de schrijver van deze avonturenroman. En wat ik van jou wil, is dat je als de donder uit mijn roman verdwijnt. Schrijf je verdorie een avonturenroman over mummies en dan kom jij in beeld. Vind je het gek dat er geen mummie meer te zien is. Dit is een roman voor Maarten. Met hem kan je tenminste wat beleven. Ik vraag me werkelijk af wat jij in mijn roman komt doen.’

‘Met Maarten?’, stamelt Bert verbaasd. ‘Bedoelt u Maarten ’t Mannetje, mijn collega?’

‘Juist ja, die bedoel ik. Maarten ’t Mannetje. Dat is tenminste een protagonist die mijn avonturenromans waardig is.’

Dan hoort Bert ineens een andere stem achter zich.

‘Ik weet waar Maarten ’t Mannetje’ is’, zegt de stem bedeesd. Verschrikt kijkt Bert achter zich en omdat hij dat inmiddels gewend is kijkt hij direct omhoog. Daar ziet hij een andere projectie opdoemen aan de hemel. Een oude schrijftafel verschijnt met daarachter een onopvallende gestalte met een schrijfblok en een pen.

‘Maarten zit in Makkum’, zegt de gestalte. ‘Hij is binnengedrongen in mijn roman over boeren en ambtenaren in Friesland. Hij mompelde iets over gevarentoeslag dat hij nog moet krijgen.’

‘O, verdorie, helemaal vergeten’, zegt de avonturenschrijver. ‘Zeg Maarten dat ik het gelijk over maak en dat ik er nog een extra toeslag bovenop doe, als hij maar snel hier komt.’

‘Ik zal het doen’, zegt de andere stem, waarna hij zich tot Bert richt.

‘Ik stuur wat hulptroepen, zodat je morgen weer verder kunt, Bert. Ik wil graag dat je verdergaat in mijn roman over zandwinning in de woestijn.’

Dan lossen beide projecties op in het niets.

Bert staat weer alleen in de donkere woestijn. Hij stapt in de auto en doet z’n ogen dicht. Als hij bij het krieken van de dag ontwaakt, ziet hij twee mannen in overall met een kameel in zijn richting komen. Bert stapt uit en de mannen lopen op hem toe.

‘Dag Bert’, zegt de ene man, ‘Ik ben Niemand en ik lees graag jou verhalen.’

‘En ik ben Geenmens en ik ben ook geïnteresseerd in jouw belevenissen’, zegt de andere man. ‘We zullen je weer op weg helpen, want we willen geen seconde van jouw verhalen missen.’

En zo kan Bert zijn weg weer vervolgen. Teleurgesteld dat hij geen mummies heeft gezien, maar blij met de wetenschap dat Niemand zijn verhalen graag leest en dat Geenmens in hem geïnteresseerd is.