‘En toen ging Sep naar huis.’
Na deze woorden richt Amir zijn hoofd op en kijkt onzeker de klas rond. De kinderen houden zich stil, maar ze kijken goedkeurend. Amir richt zijn blik nu wat zelfverzekerder op de juf. Hanna Sanders, juf van groep vijf op ‘De Buitelaar’, glimlacht hem toe.
‘Dat heb je heel goed gedaan hoor Amir. Je hebt een heel leuk verhaal gemaakt over jou en je beste vriend. Vinden jullie het ook allemaal een goed verhaal?’
De kinderen knikken instemmend of roepen, ‘Ja juf’.
‘Hartstikke goed Amir, we hebben er allemaal van genoten.’
Stralend en vol trots kijkt Amir om zich heen. Glimlachend ziet Hanna hoe de andere kinderen het trotse mannetje met een gezichtsuitdrukking of een high five in de lucht, hun waardering tonen. Blij dat Amir zo gelukkig is met z’n prestatie, gunt ze hem zijn moment om vervolgens de draad weer op te pakken.
‘We gaan naar het volgende verhaaltje.’ Hanna kijkt de klas rond. Sommige kinderen kijken hoopvol terug, terwijl anderen ineens ingespannen naar buiten staren. Het maakte niet veel uit. Hanna had haar keuze al gemaakt.
‘Jeanette, ik zag je vanmiddag heel druk schrijven. Ik ben erg benieuwd naar jouw verhaal. Wil je het ons voorlezen?’
Jeanette knikt en buigt zich over haar werkstuk. Ze begint haar verhaal op luide heldere toon.
‘Geoffrey is in het huis.’ Even is ze stil en slikt.
‘Hij is jarig’, vervolgt ze het verhaal, iets minder luid dan zojuist. Opnieuw aarzelt ze, langer nu dan bij de eerste zin. Hanna ziet het meisje nerveus op haar stoel schuiven.
‘En toen was hij dood.’
Heel snel sprak ze de zin uit. Ze valt stil en blijft gebogen over haar werkje zitten. Net als Hanna iets wil zeggen kijkt Jeanette ineens op. Verbaasd kijkt Hanna naar het meisje dat haar nu aankijkt met een vreemd aandoende blik van triomf. Hanna weet even niet goed hoe te reageren. Ze kijkt Jeanette vriendelijk aan, terwijl haar hersenen de vreemde houding van het meisje proberen te begrijpen.
‘Is dat je hele verhaal, Jeanette?’
In de klas klinkt hier en daar gesmoord gegrinnik, maar de kinderen durven het niet echt te uiten. Hanna heeft de groep voor het tweede jaar onder haar hoede en de kinderen weten inmiddels heel goed hoe belangrijk de juf het vindt dat ze altijd respect tonen voor elkaars prestaties.
‘Kun je ons niet meer vertellen, Jeanette? Je kunt ons misschien vertellen wie Geoffrey is?‘
Hanna ziet het gezicht van het meisje betrekken. De triomf in haar ogen maakt plaats voor een verharde blik. Strak kijkt ze voor zich uit. Ze zwijgt.
‘Is Geoffrey een huisdier misschien?‘ Hanna vraagt het vriendelijk en voorzichtig. Jeanette schudt ontkennend haar hoofd zonder iets te zeggen.
‘Is Geoffrey familie van je?’ Jeanette opent haar mond. Maar voor ze wat kan zeggen schalt een monotone brom door de ruimte. Direct ontstaat onrust in de klas. Hanna kijkt geïrriteerd op haar horloge. Sinds de klok in het klaslokaal stuk is, dreigt ze steeds weer de tijd te vergeten. En door het leuke verhaal van Amir had ze er ook helemaal niet meer aan gedacht. Dit is wel een heel ongelukkig moment. Ze had er beter aan gedaan Jeanette niet meer aan haar verhaal te laten beginnen.
‘Goed kinderen. Het is tijd. Sorry Jeanette, morgenmiddag gaan we verder met de verhalen. Dan doen we als eerste jouw verhaal.’ Jeanette’s schijnbaar laconieke en ongeïnteresseerde reactie op de situatie bevreemdt Hanna. Ze kijkt het meisje doordringend aan, maar Jeanette knikt alleen. Hanna richt zich weer tot de klas.
‘Goed, allemaal nu je spullen opruimen. Je werkstuk leg je op de hoek van je tafel. Morgen krijg je het weer terug. En dan rustig bij de deur gaan staan.’
Als een groep soldaten op exercitie, stellen de kinderen zich twee aan twee op bij de deur van het klaslokaal. Als Hanna de deur opent loopt de groep gedisciplineerd de gang in. Als de laatste door de deur is gaan ze los. Als een troep wilde Vikingen lopen ze door elkaar, pakken hun jassen en rennen naar buiten.
Hanna kijkt bij het raam hoe de kinderen naar hun ouders op het schoolplein rennen. Ze ziet Jeanette in de armen van haar moeder springen. Hoe vreemd, denkt ze. Dit enthousiaste gedrag en dat rare verhaal. Drie regels en dat was het. Wat heeft ze vanmiddag dan allemaal zitten doen?
Als Hanna de werkjes van de kinderen ophaalt, loopt ze als eerste naar Jeanette’s tafeltje. Keurig op de hoek ligt het velletje papier.
Een schooljuf is geen grafoloog, als je die tak van sport al als wetenschap mag beschouwen. Toch denkt Hanna het hare van de geschreven tekst. Met name de bijna volwassen en agressieve schrijfwijze van het laatste woord valt haar op en het jaagt haar zelfs angst aan. Maar net zo vreemd vindt ze het dat Jeanette hier een halve middag aan heeft gewerkt. Hanna pakt het papier op en ziet tot haar verbazing dat ook de achterzijde is bewerkt. Een gedetailleerde tekening verklaart de hoge intensiteit waarmee Jeanette die middag had gewerkt. Waar veel van haar klasgenoten het niveau van de koppoters nog nauwelijks ontstijgen, mag Jeanette absoluut een groot talent voor tekenen worden toegedicht. De tekening is goed en gedetailleerd, maar luguber. Hanna kan een rilling niet onderdrukken. In een geopende doodskist ligt een persoon zonder gezicht. Bij de kist staan drie mensen. Een man, een vrouw en een kind. De man en de vrouw kijken bedroefd en hebben een traan op de wang. Het kind kijkt vrolijk. Maar wie ligt daar dan in die kist? Zou dat die Geoffrey zijn? Dan valt Hanna’s oog op een detail dat haar nog niet was opgevallen. Een schokkend detail dat haar vertwijfeld naar haar hoofd doet grijpen. De persoon in de kist is een man, dat wordt ineens duidelijk door de minuscuul klein getekende maar o zo duidelijk opstaande penis.
Die avond weet Hanna niet wat ze moet doen. De maaltijd die ze zichzelf bereidde smaakt haar volstrekt niet. Ze kan haar gedachten niet losmaken van het verhaal en de tekening van Jeanette Willems. Ze twijfelt of ze de familie Willems zal bellen. Maar zo’n schokkende zaak bespreek je zeker in eerste instantie niet via de telefoon. Er is ook helemaal geen zekerheid. Misschien ziet ze wel spoken en is er volstrekt niets aan de hand. Maar de signalen zijn toch wel overduidelijk. Zal ik gewoon even op bezoek gaan bij de familie?, vraagt ze zichzelf af. Als schooljuf in een kleine gemeenschap doet ze dat wel vaker en de mensen in het dorp waarderen dat ook. Maar wat nu als die Geoffrey er ook is. Kan ik die mensen wel confronteren met iets waarvan ik alleen nog maar denk dat het zo zou kunnen zijn? Ik kan toch niet zomaar iemand beschuldigen van zoiets ingrijpends?
Hanna ijsbeert door de kamer. Ze moet de zaak nu uit haar hoofd zetten. Morgen zal ze meneer of mevrouw Willems op het schoolplein aanschieten en een afspraak maken. Om tot rust te komen besluit ze een korte avondwandeling te maken.
Buiten in de alweer vroeg intredende schemering van het najaar, heerst nog een verrassend aangename temperatuur. Hanna loopt een eindje de velden in die om het dorp liggen. Ze geniet van de stilte en de atmosfeer. Als ze op haar schreden besluit terug te keren is het inmiddels bijna donker geworden. In een rustig en ontspannen tempo wandelt ze terug naar het dorp. Het geluid van een naderende sirene verstoort plots de zalige avondstilte. Kort daarop passeert haar in volle vaart een ziekenwagen met gillende sirene. De wagen rijdt het dorp in en verdwijnt uit zicht. Niet veel later valt de sirene stil. Wat zou daar aan de hand zijn denkt Hanna. Onwillekeurig legt ze een verband met de naargeestige tekening van Jeanette. Het geeft haar een verontrust gevoel en ze begint te zweten. Met versnelde pas wandelt ze verder naar het dorp. De sirene begint na zeer korte tijd alweer te loeien. De ziekenwagen passeert haar even later met overduidelijke haast. Niet lang daarna volgt een donker gekleurde sedan met hoge snelheid. Hanna herkent de auto van Johan Willems, de vader van Jeanette. Ze ziet nog net zijn schim achter het stuur en daarnaast het silhouet van Monique, de moeder van Jeanette. Ze kijkt de snel rijdende auto na en probeert te ontwaren of achterin een kleine gestalte zichtbaar is. Maar het is te donker en de auto is al te ver weg. Hanna loopt snel door naar het dorp, naar het huis van de familie Willems. De straat is donker en stil als ze daar aankomt. Niets wijst op de gebeurtenis van zo-even. De gordijnen in het huis van de familie Willems op de hoek van de straat zijn gesloten. Bij de naaste buren is ook geen licht zichtbaar. Het is een ouder stel, waarschijnlijk op vakantie. Tegen beter weten in belt Hanna aan, maar vruchteloos, zoals ze al vreesde.
Thuis keert haar verontrusting in volle hevigheid terug. De ontspanning van de avondwandeling is in één klap volledig te niet gedaan. Ze drinkt een glas rode port en nog één. Als ze zich wat rozig begint te voelen gaat ze naar bed, in de hoop de slaap te kunnen vatten.
De volgende ochtend ontwaakt ze in alle vroegte na een rusteloze nacht vol nare gedachten en korte grillige koortsachtige dromen. Dromen die werden beheerst door kleine mannen met grote penissen in doodskisten.
Tegen de tijd dat de eerste ouders en kinderen op het schoolplein arriveren, staat Hanna gespannen voor het raam van haar klaslokaal op de uitkijk. Ze hoeft niet heel lang te wachten. Monique Willems loopt het schoolplein op. Alleen. Hanna ziet dat ze naar haar wuift ten teken dat ze wat wil bespreken. Haastig loopt ze naar de deur van het schoolgebouw en ze laat Monique even binnenkomen.
‘Dag Hanna, zegt ze. Er is gisteravond iets naars bij ons gebeurd. Mijn …’ Bruusk en nerveus onderbreekt Hanna de vrouw.
‘Toch niet met Jeanette?’
‘Nee Hanna, niet direct. Je hoeft niet over Jeanette in te zitten.’ Hanna kan een zucht van opluchting niet onderdrukken. Maar ze merkt dat haar nerveuze gedrag Monique opvalt.
‘Ik zag gisteravond tijdens mijn avondwandeling de ziekenwagen voorbij rijden en jullie er achteraan’, verklaart ze haar nervositeit.
‘Ach, vandaar. Je hebt je natuurlijk ongerust gemaakt. Maar gelukkig valt het allemaal nog wel mee. Mijn broer Geoffrey, Jeanette’s oom, logeert een paar dagen bij ons. Gisteren kreeg hij waarschijnlijk een toeval op de trap. Net op het moment dat hij Jeanette naar boven bracht om haar nog een verhaaltje voor te lezen. Hij is het hele eind van de trap gerold en daarbij buiten bewustzijn geraakt. Hij is nu in het ziekenhuis, maar zijn toestand is gelukkig stabiel. Hij komt er in ieder geval weer bovenop.’
Na die woorden van Monique weet Hanna met moeite een hernieuwd maar nu ander gevoel van onrust te verbergen. Ze besluit later een afspraak te maken als de rust bij de familie Willems wat is weergekeerd.
‘Oh jee’, zegt ze zo meelevend als ze kan, ‘dat is wel een vervelende situatie, zeg. Maar gelukkig dat het dan toch goed afloopt. Jeanette komt vandaag dus niet op school?’
‘Jawel. Jeanette heeft er bij ons op aangedrongen naar school te willen gaan. Ze heeft nu grote behoefte aan de afleiding van de lessen en van haar vriendinnen. Maar ze zal misschien niet altijd helemaal bij de les zijn, maar dan begrijp je in ieder geval waar dat door komt.’
‘Maar waar is ze dan?’
‘Ze is nog even met haar vader naar de dokter. Een afspraak die al eerder was gemaakt. We willen even naar haar ogen laten kijken. Ze zal misschien ietsje later zijn daardoor.’
Het begin van de ochtend verloopt verder volgens het normale patroon. Jeanette komt een kwartier na het begin van de lessen binnen. Hanna merkt zoals verwacht, af en toe een lichte afwezigheid bij het meisje, maar laat dat ongemoeid. Halverwege de ochtend stuurt ze de groep voor een korte pauze naar buiten. De kinderen staan op, alleen Jeanette blijft zitten. Terwijl de kinderen de klas uitlopen, gaat Hanna bij Jeanette aan haar tafeltje staan. Ze kijken elkaar aan.
‘Hoe is het met je, Jeanette?’, vraagt Hanna belangstellend.
‘Ik ben bang juf’ antwoordt ze.
‘Waar ben je bang voor, m’n kind?’
‘Ik wil niet naar de gevangenis.’ Hanna had dit antwoord niet verwacht. Kinderlogica weet haar ondanks de tientallen jaren ervaring als schooljuf, nog steeds te verrassen.
‘Wie zegt er dan dat je naar de gevangenis moet?’ Jeanette aarzelt. Ze slikt, haalt heel diep adem alsof ze een duik in het diepe gaat nemen. Dan volgen de woorden in een ware stortvloed.
‘Omdat ik heel bang ben geworden van oom Geoffrey. Daarom heb ik hem hartstikke hard tegen zijn been geschopt toen we bijna boven waren. En toen hij op één been stond heb ik hem omgeduwd op de trap. Toen viel ie helemaal naar beneden. En hij was niet dood, dus nu gaat hij het vertellen als hij uit het ziekenhuis is. Ik weet het zeker, want hij is gemeen.’ Jeanette hapt na de spraakwaterval naar adem en kijkt dan haar juf angstig aan. Even is Hanna verbijsterd. In gedachten overweegt ze razendsnel de consequenties van deze onverwachte bekentenis. De consequenties, maar vooral ook de vermoedelijke aanleiding. Ze besluit er niet direct op in te gaan, dit is iets wat professionele begeleiding vergt. Ze moet niet de fout maken als ‘amateurpsycholoog’ de zaak te willen oplossen. Rustig sprekend richt ze zich weer tot het angstige meisje.
‘Weet je Jeanette, je hebt misschien iets gedaan dat heel erg is. Je hebt dat gedaan, maar ik denk dat het niet jouw schuld is dat je het hebt gedaan. Het is niet jouw schuld.’ Hanna sprak de laatste woorden langzaam en nadrukkelijk uit. Jeanette kijkt de juf nu met grote ogen aan.
‘Er is misschien iets gebeurd dat nog veel erger is. Zo erg, dat je dit wel moest doen, lieve Jeanette. Ook al mag het niet.’ Dikke tranen likken ineens aan de wangen van het meisje. Hanna wordt zich plots bewust van het feit dat ze met haar simpele woorden een dik harnas van opgekropt leed doorboorde. Ze beseft het nu ten volle, Jeanette moet niet nààr de gevangenis, ze moet er juist van bevrijd worden. Ze aait haar leerling zacht door haar blonde lokken. Jeanette staat op van haar stoel en drukt zich nu luid snikkend in de beschermende armen van de juf. Met dikke ogen van een doorwaakte nacht, maar vooral van medeleven met dit meisje, kijkt Hanna naar het kwetsbare kruimeltje in haar armen. De afspraak met haar ouders kan niet langer wachten.